Klemmende laden – essay over woede, vriendschap en een senryū
De tekst Jamming drawers begon met een (anonieme) senryū, een kort Japans gedichtje, beetje als een haiku, maar toch anders: Als ik mij kwaad maak / wil de lade van mijn kast / niet meer opengaan.
Het werd een essay over de woede, die leek die te ontstaan omdat een la klemde, een zoektocht naar de oorzaak van de woede bij het hoofdpersonage, en een zoektocht bij psychologen en filosofen naar wat woede eigenlijk is. Ook naar wat een senryū is, en naar de exacte tekst van ‘mijn’ senryū, want daarvan was ik in de loop der jaren wat kwijtgeraakt. Een aantal zeer behulpzame dichters was zo vriendelijk om met me mee te zoeken. En te dichten. De tekst gaat ook over vriendschap; wat te doen als een dierbare vriend ineens een onverklaarbare woedeaanval krijgt?
Juist toen ik mijn hand naar de bel uitstak, klonk er in het huis een luide vloek. Een mannenstem. Onmiskenbaar de stem van Joep. Uiterst merkwaardig, Joep was de kalmste man die ik kende. Als die uit zijn evenwicht was geraakt, moest er iets vreselijks zijn gebeurd.
Het boek is uitgegeven bij uitgeverij Vliedorp. ( www.zolderman.nl/vliedorp/vliedorp_gedichten.html)
‘Klemmende laden’, met tekst en met foto’s van hout en van rozen, die beide een rol spelen, hard cover, 28 pagina’s, kost in het atelier € 17,50, ex eventuele verzendkosten, en bij boekhandel Nawijn en Polak in Apeldoorn en bij uitgever Vliedorp € 19,95.
Wil je in het atelier het boek bekijken of kopen? Maak dan even een afspraak via het contactformulier.
Knikkers
“Jij hebt gewoon teveel”, zei de houten man, die er eens rustig voor ging zitten op zijn houten zitvlak.
“Hoezo, teveel?”, vroeg ik wat kribbig, want ik was net de gelukkige eigenaar geworden van een broodmachine, een elektrische deken en een nieuwe organizer app.
“Wat heeft een mens nou eigenlijk nodig om gelukkig te zijn”, zei de houten man peinzend.
“Ik woon niet in de Dapperstraat!”, snauwde ik, maar daar ging hij niet op in. Hij bleef mij peinzend aankijken.
Ik vertelde hem, om het vraagstuk dan nu maar snel af te handelen, hoe ik met de broodmachine exact op het gewenste tijdstip vers brood op mijn ontbijttafel zou hebben, hoe ik onder de elektrische deken precies zo warm zou worden als ik graag wilde en hoe ik met de organizer alles wat ik moest doen, op het juiste tijdstip zou uitvoeren.
Hij bleef onbewogen.
“En jij, wat zit er allemaal in die houten pot die je op je rug draagt?”
Hij gaf nog steeds geen antwoord. Glimlachend bewoog hij zijn houten arm naar zijn rug en haalde het deksel van de pot. . Met zijn andere arm nam hij er een opgerold vel rijstpapier uit.
“Dit.”, zei hij. “Dit is een gedicht.” En hij las:
Hoe een man een roos meebracht
Hoe een man,
zo’n man die je voor je ziet,
wijdbeens staand tussen halters en toestellen,
zo’n man, met grote handen
waar hij gewichten mee heft,
hoe zo’n man vertelt
dat hij een roos had meegebracht voor zijn vrouw.
Een zachtrose, nog helemaal in knop.
En hoe die roos na twee dagen was verdord.
Twee dagen! Een roos
die je meeneemt voor je vrouw, jouw vrouw.
Zo’n roos, die lang op een vaas had moeten staan,
zo lang tot alle blaadjes zich hadden geopend,
haar een blik hadden gegund
op de meeldraden en de stamper.
Zo’n roos had het moeten zijn.
Dat vertelde die man over de roos.
Zilverwitte zwanen
verspreid over een weiland
zoals een handvol glazen knikkers
over de stoep